In 2021 werden 1.4 miljoen rechtszaken behandeld door 2.609 rechters, ondersteund door 9.438 Rechtspraakmedewerkers. Elke dag zetten zij zich in voor een rechtvaardige samenleving.
Bij de leeftijdsopbouw en man-vrouwverhouding bij rechters (rechterlijk ambtenaren) en Rechtspraakmedewerkers (gerechtsambtenaren) valt het volgende op:
Rechtbank Amsterdam
Advocaat Derk Wiersum wordt op 18 september 2019 voor zijn huis doodgeschoten. Hij is advocaat van de kroongetuige in het liquidatieproces Marengo. De schutter en zijn handlanger vluchten in een gereedstaande auto. Ze worden gearresteerd en in 2021 behandelt de rechtbank Amsterdam de moord op Wiersum (ook wel de strafzaak Pulheim).
Uit de grondige voorbereiding en de uitvoering van de liquidatie blijkt dat de 2 opgepakte mannen geen ander doel hadden dan Derk Wiersum te vermoorden. In de weken voor de liquidatie maakten ze met gestolen auto’s verkenningsritten door Wiersums woonwijk. In die auto’s en in de vluchtauto zijn hun DNA-sporen gevonden. Ook op basis van telefoongegevens staat vast dat zij in de omgeving van Wiersums huis zijn geweest en dat zij voorafgaand aan de liquidatie intensief contact met elkaar hadden. Uit afgeluisterde gesprekken na de moord blijkt ook hun betrokkenheid. Kort daarna beschikten ze bovendien ineens over veel contant geld. De huurmoordenaars verdienen beiden een levenslange gevangenisstraf.
De 2 verdachten moeten worden vrijgesproken. Ze waren in de ochtend van 18 september allebei elders. Het proces is ook niet eerlijk omdat er veel onduidelijk is over de bruikbaarheid van de telefoongegevens. Bovendien zijn niet de volledige historische verkeersgegevens verstrekt. Daarin staan ook tegenstrijdigheden of onjuistheden. Het hoeft ook geen huurmoord te zijn geweest, en zijn alternatief scenario’s: een beroving van Wiersums Rolexhorloge, een uit de hand gelopen ontvoeringspoging, bedreiging van Wiersum of een poging om informatie over de kroongetuige uit het onderzoek Marengo te krijgen. Bij een eventuele bewezenverklaring zouden de mannen geen levenslange gevangenisstraf moeten krijgen. Levenslang moet worden bewaard voor uitzonderlijk zware incidenten met meer slachtoffers.
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen of eliminatie van de advocaat van de kroongetuige tot doel had de kroongetuige, of zijn directe omgeving, te intimideren. Deze zaak heeft zich uitsluitend gericht op de uitvoerders van de moord, en niet op de opdrachtgevers. Vast staat wél dat het om een huurmoord ging en dat de 2 (jeugd)vrienden hiervoor zijn ingeschakeld en betaald. Hun alibi’s zijn niet sluitend. Op basis van het bewijsmateriaal is niet vast te stellen wie van de 2 de schutter was en wie de chauffeur van de vluchtauto. Voor de veroordeling maakt dit geen verschil: uit hun handelen blijkt immers dat ze er gezamenlijk op uit waren om Wiersum te vermoorden. Zij krijgen daarvoor allebei een gevangenisstraf van 30 jaar.
De verdachten en het Openbaar Ministerie zijn in hoger beroep gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam.
De komende jaren is het nodig om fors meer rechters op te leiden. Om de vergrijzing op te vangen, maar ook om doorlooptijden te versnellen. Een nieuwe rechter is echter niet direct volledig inzetbaar; hij of zij zal eerst de opleiding tot rechter of raadsheer moeten doorlopen.
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zorgaanbieders vinden de maximumtarieven die de Nederlandse Zorgautoriteit heeft vastgesteld voor de geestelijke gezondheidszorg en de ggz- en forensische zorg te laag. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) hakt de knoop door.
De manier waarop de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de kostprijzen in de geestelijke gezondheidszorg heeft berekend, is onbetrouwbaar. De door de NZa vastgestelde tarieven zijn te laag om de kosten te dekken. Bij haar kostprijsonderzoek had de NZa niet 2017 als peiljaar mogen nemen voor de kosten van de geestelijke gezondheidszorg en de ggz- en forensische zorg. 2017 was namelijk geen representatief jaar wat betreft de gemaakte kosten voor deze zorg. Investeringen waren uitgesteld, waardoor te lage kosten zijn gemeten. Zorgaanbieders hebben extra taken gekregen op het gebied van scholing en veiligheid. Hierbij moet worden gedacht aan aangescherpte eisen aan de beoordeling van verlofaanvragen en verzwaring van de patiëntencategorieën. Zorgaanbieders maken nu dus hogere kosten, die zij in 2017 nog niet maakten.
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft in 2018-2019 een kostprijsonderzoek laten uitvoeren onder zorgaanbieders in de ggz- en forensische zorg om nieuwe tarieven voor 2020 te kunnen vaststellen. Het onderzoek richtte zich op de kosten van zorgaanbieders in het jaar 2017. Bij de vaststelling van de uitgangspunten van het kostprijsonderzoek en de totstandkoming van beleid om te komen tot tarieven, was een expertgroep betrokken. De tariefbeschikkingen kunnen voor zowel de wijze van totstandkoming als de uitkomst de rechtmatigheidstoets doorstaan. 2017 geeft een goed beeld van de kosten aangezien er relatief weinig beleidswijzigingen zijn doorgevoerd in 2016, 2017 en 2018. Tijdens de bijeenkomsten van de expertgroep is ook ingestemd met het gebruik van 2017 als peiljaar.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven ziet niet in waarom het kostprijsonderzoek niet deugdelijk zou zijn geweest en waarom 2017 niet als peiljaar gehanteerd had mogen worden. De Nederlandse Zorgautoriteit mocht de tarieven voor 2020 erop baseren. De tarieven geven dekking aan redelijke kosten in het kader van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg). De Zorgautoriteit heeft haar beleidsregel tariefopbouw correct gevolgd. Ook al zou het jaar 2017 wat betreft 1 of meer onderdelen van de kosten niet representatief zijn, dan nog kan 2017 als uitgangspunt worden genomen. Het beroep van de zorgaanbieders is ongegrond.
Gerechtshof Amsterdam
Op 1 februari 2013 neemt de minister van Financiën een zogeheten ‘onteigeningsbesluit’. Hiermee onteigent hij effecten (verzamelnaam voor verhandelbare financiële producten zoals aandelen en obligaties) die door of met medewerking van SNS Bank of SNS Reaal zijn uitgegeven, en vermogensbestanddelen van SNS Bank of SNS Reaal. De minister kan dat doen als een Nederlandse financiële onderneming de stabiliteit van het financiële stelsel in groot gevaar brengt. Wel heeft de rechthebbende op zo’n onteigend effect of vermogensbestanddeel recht op schadeloosstelling. Het is aan de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam om deze schadeloosstelling vast te stellen.
De minister verzoekt de Ondernemingskamer op 4 maart 2013 om de schadeloosstelling vast te stellen. De minister biedt een schadeloosstelling aan van 0 euro voor alle onteigende effecten en vermogensbestanddelen. Volgens de minister hadden SNS Bank en SNS Reaal op het moment van de onteigening geen toekomstperspectief meer. Als niet zou zijn onteigend, lag faillissement of liquidatie van SNS Bank en SNS Reaal voor de hand. De minister gaat ervan uit dat de onteigende effecten en vermogensbestanddelen waardeloos waren. Veel rechthebbenden op onteigende effecten en vermogensbestanddelen verweren zich tegen het standpunt van de minister. Zij zijn van mening dat de werkelijke waarde veel hoger is en dat een hogere schadeloosstelling moest worden vastgesteld. De minister biedt in de loop van de tijd hogere bedragen aan voor de onteigende effecten en vermogensbestanddelen (300 miljoen euro), maar deze zijn volgens de rechthebbenden lang niet hoog genoeg.
De Ondernemingskamer vraagt 3 deskundigen om de waarde van de effecten en vermogensbestanddelen te bepalen. Op 27 april 2018 is het rapport van de deskundigen klaar. Op verzoek van de Ondernemingskamer maken de deskundigen daarna nog een aanvullend rapport. Op 11 februari 2021 doet de Ondernemingskamer een einduitspraak in deze zaak. De Ondernemingskamer vindt het aanbod van de minister geen volledige vergoeding voor de schade die de onteigende partijen hebben geleden. Het verzoek van de minister wordt daarom afgewezen. Verder stelt de Ondernemingskamer de waarde vast van de effecten en vermogensbestanddelen op 1 februari 2013 (de datum van de onteigening). De schadeloosstelling voor de onteigende effecten en vermogensbestanddelen van SNS Bank en SNS Reaal wordt door de Ondernemingskamer vastgesteld op in totaal 804.810.000 euro.
De Staat is bij de Hoge Raad in cassatie gegaan tegen de beschikking van de Ondernemingskamer.